Gertrud van Erp is beleidssecretaris bij werkgeversorganisatie VNO-NCW/MKB Nederland. Van Erp heeft het thema Onderwijs & Bedrijfsleven in portefeuille en is onder meer betrokken bij de SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) en het programma Leven Lang Leren.
Het interview met haar is een eerste verhaal in een serie artikelen op ZinMag over ‘de stand van zaken binnen het mbo’. Simpel gezegd: wat gaat er goed, wat kan er beter? Te beginnen bij de aansluiting tussen school en beroepspraktijk. Een belangrijk item, vindt ook Van Erp. Juist nu er in Den Haag geluiden opgaan om het mbo – zoals zij het omschrijft – verder te ‘veralgemeniseren’.
Van Erp: ‘Daar zijn wij als werkgevers zeker niet voor. Mbo is beroepsonderwijs. Natuurlijk juichen wij het toe dat studenten goede burgers worden en dat iedereen de mogelijkheid heeft om door te stromen naar vervolgopleidingen. Maar wij zeggen wel: je moet specifieke beroepskennis en -kunde hebben als je van het mbo afkomt. Alleen dan kun je een goede overgang maken naar de arbeidsmarkt. Daar moet dus ook de focus liggen binnen opleidingen.’
De trend is juist ‘veralgemeniseren’, merkt Van Erp. Bijvoorbeeld door meer lestijd in te zetten voor het opdoen van algemene kennis en het oefenen van zachte vaardigheden als samenwerken en presenteren. ‘Iedere werkgever is erbij gebaat dat iemand goed in een team kan werken, zich goed uit kan drukken en weet te presenteren. Maar wij zeggen: laat studenten daarmee oefenen binnen de praktijksituatie. En níet in een leslokaal. Dat is ook in het belang van de studenten zelf, want die willen zich graag in de praktijk verder ontwikkelen.’
Verderop meer over de stages. Eerst iets over de grote vraag naar mbo’ers op de arbeidsmarkt. Van Erp: ‘De situatie is nog altijd nijpend: we hebben tekorten in meerdere vakgebieden. Zorg, techniek, horeca, detailhandel, logistiek; vul maar in. Als werkgevers vinden we dat mbo op geen enkele wijze onderdoet voor hbo. Spreken over hoger of lager onderwijs is sowieso achterhaald. Dan liever het onderscheid praktisch en theoretisch onderwijs. Maar iedereen weet: je kunt geen praktisch onderwijs geven zonder theorie. Dus dat aspect hoort er wel gewoon bij.’
Waar ziet Van Erp verbeterpunten binnen het mbo? ‘Dan kom ik toch uit bij de stages. Binnen allerlei gremia hebben we het daar in de afgelopen periode vrij uitgebreid over gehad. In het algemeen vinden wij als werkgevers dat het mbo het bedrijfsleven veel beter zou moeten kennen. Dan heb ik het over de mensen die er werken, maar ook het bedrijf zelf; wat houdt het werk in, wat wordt er verwacht? Nu hoor ik te vaak dat het stagebedrijf niet eens weet wie ze van school moeten benaderen voor een vraag of opmerking.’
Ongeveer de helft van de tijd op het mbo is ingevuld door stage, weet Van Erp. ‘Daar vindt een belangrijk deel van de opleiding plaats, dus het is niet meer dan normaal dat school daarin investeert. Het streven zou moeten zijn dat de school de leerbedrijven kent. Dat maakt een goede match mogelijk. Je moet dus niet alleen de student kennen, maar ook de plek waar iemand beroepservaring opdoet. In het algemeen gesteld is daar nu nog te weinig oog voor.’
Mbo-scholen die investeren in hun netwerk, in een goede relatie met bedrijven in de regio kunnen het verschil maken, merkt Van Erp. Voor de school zelf, maar ook voor de student en de ondernemer – die immers staat te springen om goed opgeleid personeel.
‘Dat betekent ook: als school meer tijd steken in een stagebezoek. Even langskomen en tien minuten praten met een stagiair is onvoldoende. Ik zeg vaak: vraag bij een stagebezoek ook hoe het gaat met het bedrijf. Probeer op de hoogte te blijven van ontwikkelingen in de sector. Dan kan je veel beter inspelen op wat er leeft in de markt en daar ook die student op voorbereiden.’
Je kunt het belang van een stage niet overschatten, zegt Van Erp. Daarom pleit zij voor het professionaliseren van stagebegeleiders bij bedrijven. ‘Het is heel raar dat je als stagebedrijf nauwelijks middelen krijgt om praktijkbegeleiders te trainen en bij te scholen. Terwijl we in het onderwijs wel investeren in docenten. Die bijdrage van het bedrijfsleven wordt te weinig op waarde geschat.’
Stagebedrijven steken veel energie in een student, zegt Van Erp. ‘Er is onlangs nog berekend dat een gemiddelde stage van een BBL-student een werkgever zo’n 11.000 euro kost. Daar staat slechts een kleine tegemoetkoming tegenover. Er wordt vanuit de overheid te gemakkelijk gedacht dat die paar extra handen de onkosten en investering wel compenseren. Maar heel eerlijk: de gemiddelde student moet nog veel leren en kost een bedrijf in deze krappe arbeidsmarkt gewoon extra tijd. Dat is niet in balans.’
Het bijscholen van stagebegeleiders ‘moet het bedrijfsleven zelf maar doen’, hoorde Van Erp toen ze daarover voorstellen deed. ‘En dat is natuurlijk heel raar, want Hét Bedrijfsleven bestaat niet. Het gaat hier over individuele bedrijven. En je hebt bedrijven die het heel goed doen, je hebt bedrijven die het minder doen, en daar zit van alles tussen.’
Van Erp is ook betrokken bij de SBB, die onder meer onderzoek doet naar de tevredenheid van werkgevers over mbo-afgestudeerden. ‘Die werkgevers zijn best tevreden, dus dat is een goed teken. Over de hele linie wordt ook goed samengewerkt om die aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk te verbeteren. Dat moet ook gezegd.’
Welke attitude verlangt het bedrijfsleven van de huidige lichting mbo-studenten? Van Erp: ‘Ze hoeven echt nog niet alles te kunnen. Als ze maar gemotiveerd zijn om te leren, op tijd komen en niet te beroerd zijn om de handen uit de mouwen te steken. We moeten studenten niet te veel willen pamperen. Er valt in de praktijk genoeg te leren; ook als mens, ook als je met problemen zit. Ik ken meerdere voorbeelden van praktijkbegeleiders die daarin een soort vertrouwenspersoon waren. Belangrijk. Maar dat begint met een open houding en de bereidheid bij een student om zich in te zetten.’
Tot slot breekt Van Erp nog een lans voor niveau 2. ‘Steeds vaker horen we vanuit delen van het bedrijfsleven dat er juist vraag is naar niveau 2-studenten. Bijvoorbeeld bij installatietechniek, de schoonmaaksector, in de horeca en bij de schildersbranche. De suggestie dat we studenten altijd moeten pushen om verder te leren, is in mijn ogen niet meer van deze tijd.’
Als ze graag verder willen, moet dat altijd kunnen, vindt Van Erp: ‘Maar er zijn genoeg studenten die na niveau 2, en ook 3 liever beginnen met werken en eventueel later de studie nog weer oppakken. Dat hangt ook samen met nieuwe mogelijkheden vanuit een Leven Lang Leren en een Leven Lang Ontwikkelen; laat het idee los dat iedereen op jonge leeftijd diploma’s moet stapelen. Voor een grote groep studenten is dat helemaal niet de beste weg, terwijl de arbeidsmarkt hen juist nodig heeft. Ontwikkelen kan je hele leven lang en op allerlei manieren.’