Onderwijsmagazine

‘Beter dan in Zwartsluis ga ik ‘t niet krijgen’

Bas van Gelder (71) werkte ruim dertig jaar op school; van december 1979 tot juli 2021. Toen hij begon was het nog een zelfstandige mavo, met ‘mijnheer Leenman’ als directeur.

‘We waren met een man of twintig. Ja, je had toen nog weinig vrouwelijke collega’s en het aantal leerlingen lag rond de 250. In de jaren daarna is de school flink gegroeid. Jarenlang was de vraag: hoe overleven we? We zagen steeds meer mavo’s verdwijnen. In Vollenhove, Wolvega en al dat soort plaatsen. Als team deden we alles om de school te laten voortbestaan. Er zat een harde kern die er echt voor ging.

In de werving legden we nadruk op de binding met de streek en het veilige schoolklimaat; dat vonden ouders heel belangrijk. Maar op de eerste plaats stond de kwaliteit die we leverden. Daar heb ik ‘t ook altijd op gegooid. Ik was actief bezig met de werving, omdat ik achttien jaar decaan ben geweest. We probeerden ook leerlingen uit Vollenhove, Sint Jansklooster en Heetveld binnen te halen. Dat vonden ze bij de school in Emmeloord niet leuk, maar wij hadden die leerlingen echt nodig.’

Uiteindelijk is het gelukt, constateert Van Gelder. ‘Vooral door contact te leggen met de plaatselijke basisscholen. We hoopten dat directeuren hun leerlingen zouden doorverwijzen naar ons. In Vollenhove waren sommige directeuren daar niet zo happig op, want die hadden connecties in Emmeloord. Je merkte gewoon: als zo’n directeur een keer werd vervangen, dan maakte je veel meer kans. Uiteindelijk lukte het; we kregen twee of drie leerlingen uit Vollenhove in één brugklas. Die waren ronduit positief over school en zo groeide dat steeds verder uit. Ja, van mond-tot-mond. Daar moet je het dan toch van hebben.’

‘Alle gaten en hoeken waren bezet,

het was een soort mierenhoop’

Van Gelder komt uit het IJsseldorpje Zalk, waar hij is geboren en tot zijn tienertijd heeft gewoond. Die connectie met de regio was een voordeel, vertelt hij. ‘Vanwege het werk van mijn vader verhuisden we naar Noord-Holland. Uiteindelijk heb ik de pabo in Den Helder gedaan en later ben ik als onderwijzer in de buurt van Alphen aan de Rijn gaan werken. Vanuit daar heb ik mijn akte Nederlands gehaald. Dat was in Amsterdam. Toen ik klaar was, zag ik een vacature voor de mavo in Zwartsluis. Ik dacht: terug naar mijn roots, helemaal geweldig. In het schoolbestuur zaten toen een paar boeren uit de regio. Toen ik vertelde dat ik eigenlijk uit Zalk kwam, was ’t meteen goed. Later heb ik in Zwolle nog mijn akte Geschiedenis gehaald, zodat ik iets meer speelruimte had, als dat nodig was. Maar ik heb vooral Nederlands gegeven. Daar lag mijn hart.’

Het was een school met een harmonieuze sfeer, vertelt Van Gelder. ‘Ik had genoeg mogelijkheden om elders te werken, maar die neiging heb ik nooit gehad. Als decaan bezocht ik allerlei scholen en overal waar ik kwam, vond ik de sfeer een eind minder. Ik heb vaak genoeg gedacht: beter dan in Zwartsluis ga ik ‘t niet krijgen. Goed, er was sprake van ruimtegebrek. Tijdens pauzes zaten leerlingen hutje mutje in de gang. Maar ik hoefde nooit grote ruzies te beslechten, echte narigheid was er niet. Het enige waar ik op moest letten was de rotzooi die eventueel achterbleef na een pauze.’

Ook de samenwerking met ouders was uitstekend, weet Van Gelder nog. ‘Je had de gezinnen uit Genemuiden die je een beetje moest leren kennen. Als je ‘t vertrouwen had, dan stonden ze ook echt vierkant achter je. Dan zei zo’n vader: meester, pak ‘m maar aan hoor… Ja, daar hield ik van. Ik heb vaak genoeg terugverlangd naar die tijd. Vooral na de fusie met Zwolle. Okee, die bracht ook voordelen. We mochten ons opeens college noemen - já, het is wat. Ach, ik zal er verder niet te kritisch over doen, maar ik vond de invloed uit Zwolle niet meteen een verbetering. In plaats van een bovenmeester kregen we managers. Dat was niet aan mij besteed.’

Naast decaan is Van Gelder ook voorzitter van de MR geweest en zat hij als teamvertegenwoordiger in het bestuur. Locatiedirecteur worden was ook een optie, vertelt hij. ‘Daar heb ik toch maar van afgezien. Ik had een duidelijke visie op onderwijs, maar sommige collega’s vonden mijn ideeën alweer ouderwets. Het moest allemaal zus en zo, maar ik had niet zoveel met dat moderne sausje. Ik kreeg de inspecteur op bezoek en die hoorde dat ik in de vierde nog altijd grammaticatoetsen afnam. Dat vond-ie vol-lé-dig uit de tijd. Maar vlak daarna stond in de krant dat Nederlandse leerlingen de grammatica zo slecht beheersten. Toen dacht ik: zie je nou wel

In het management meedraaien is mooi, maar op het laatst zei ik: zet mij maar weer voor de klas. Daar heb ik geen moment spijt van gehad. Ik kreeg alle examenklassen en heb echt mijn best gedaan om resultaat te boeken. Dat vond de school ook fijn, want het slagingspercentage is belangrijk. Ik had wel mijn eigen aanpak. Ik liet de tafels zolang mogelijk in rijen staan. Dat gaf veel meer focus tijdens de les. Vergeet niet dat de klassen soms wel 32 leerlingen telden. Allemaal 15- en 16-jarigen. Ik geef het je te doen.’

Dat er ondanks alles ruimte bleef voor eigen interpretatie, maakte de school ook aantrekkelijk, constateert Van Gelder. ‘Als er dan eens een collega kwam kijken, dan zei die: tjonge, ze moeten allemaal in rijen zitten, dat dit nog bestaat! Maar daarna kwam toch het compliment. De interactie tussen jou en de leerlingen is perfect, zeiden ze dan. Nu moet alles in groepjes en geven leerlingen ook cijfers aan docenten. Tja. Heel eerlijk? Ik geloof daar niet zo in.’

Het nieuwe schoolgebouw bood veel ruimte en mogelijkheden, maar Van Gelder was blij dat-ie net voor de verhuizing afscheid mocht nemen. ‘De oude school had veel sfeer. Eigenlijk waren het twee scholen. Je had de oude mulo die met een sluis verbonden was aan een basisschool die vlakbij stond. Zo was er meer ruimte gecreëerd. Omdat alle gaten en hoeken bezet waren, ontstond een soort mierenhoop. Het krioelde, als het ware. Maar heel knus en gezellig. Dat gaf ook dat veilige gevoel. Je had het goed met elkaar.’

Over het hoogtepunt van het schooljaar hoeft Van Gelder niet lang na te denken. ‘Dat was na het eindexamen. Dan gingen we met de eindexamenklassen een week zeilen met de bruine vloot. Vanaf dat moment mochten leerlingen ons ook bij de voornamen noemen. Voor sommigen wat onwennig, maar dat was echt zo’n overgang. Ja, opeens werden ze groot. Ook open dagen vond ik geweldig. Want dan hielpen leerlingen mee en samen probeerde je die school te promoten. Dat gaf een bijzonder mooie sfeer.’