‘Als de hoofdonderwijzer voorbij kwam, met zijn pijp, dan ging de school aan, zoals we hier zeggen. Dan zag je een hele stoet kinderen achter die man aanlopen. Het was oorlog en een spannende tijd, maar op school was ’t rustig. Daar voelde je je veilig. Mijnheer De Groot was toen directeur. Later werd dat mijnheer Leenman, die viool speelde en het zingen in de klas begeleidde. Ik weet nog dat de les soms stil viel als je ‘m in de klas naast ons hoorde spelen. Iedereen genoot daarvan. De jongens gingen voor en na schooltijd graag langs bij de schoenmaker. Een hele aardige man die veel wist over voetbal.’
Toen dit jaar de avondklok in het nieuws was, moest ze terugdenken aan haar eigen jeugd. ‘Er was spertijd; na acht uur ’s avonds zat je stilletjes achter de gesloten gordijnen – hopen dat er niets geks gebeurde. Ik begrijp heel goed dat die avondklok niet leuk was, in het afgelopen jaar. Maar op tv maakten ze vaak de vergelijking met de oorlog en dat vond ik niet kunnen. De jongelui beseffen maar half hoeveel vrijheid ze hebben, ten opzichte van toen.
Je noemde de meester nog mijnheer. Een heel enkele keer was er kattenkwaad. Een jongen heeft een keer een tas met schoolboeken in de kachel gegooid en er was een oudere buurvrouw die vaak ruzie had met de leerlingen. Maar meer akkefietjes kan ik mij niet herinneren. De leraren waren vriendelijk, de sfeer was gemoedelijk. Veel leerlingen kwamen op de fiets uit Genemuiden. Kinderen wilden timmerman worden of juffrouw. Dat waren populaire beroepen.
Mijn zussen hebben ook op de mulo gezeten, net als mijn kinderen later – toen mavo. Je had in mijn tijd nog wel de verzuiling en een beetje spanning tussen hervormden en gereformeerden, maar daar merkte je op school niets van. Een leraar is later nog predikant geworden. Mijnheer De Vries. Hij was vrij driftig, maar kon goed orde houden. Als ik mij niet vergis was hij gereformeerd.’
In die tijd had je nog meer te maken met armoede, vertelt ze. ‘Je had nauwelijks geld om iets te kopen. Hooguit een keer een vulkoek bij de bakker, maar als ik zie wat de jeugd nu weg eet, dan is dat toch heel anders. In mijn tijd had je de ambachtsschool voor jongens en de huishoudschool voor meisjes, maar daarvoor moest je het dorp uit. De meeste leerlingen begonnen op de mulo. Als je door wilde op de hbs of het lyceum, dan kon je daarna naar Zwolle. Zwartsluis was niet een dorp van hoger opgeleiden; de mulo was al heel wat. Ja, we waren ook trots op zo’n mooie school in de eigen plaats.’
Vanwege een ziekte kon Poetsma-Koppers de mulo niet afmaken. Maar ze kreeg later een prima kantoorbaan.
‘Het is nog goed gekomen, denk ik dan. Inmiddels zijn heel veel klasgenoten overleden. Dat heb je, als je zelf al 88 bent. Maar ik heb de contacten zo lang mogelijk aangehouden. Elke keer haalde je dan toch herinneringen op aan de mulo. Ik weet nog dat Zwartsluis werd bevrijd. Overal feest. In school was een opvang gemaakt voor mensen die uit de Randstad waren gevlucht, om voedsel te zoeken. Ja, de hongertochten. Echt indrukwekkend, weet ik nog. Mijn moeder was verpleegster en hielp in school mee bij de verzorging. Ik wilde altijd met haar mee, dekens en eten brengen. Zelf hebben we ook wel eens gebruik gemaakt van de gaarkeuken. Ik kan die smaak nog zo terug halen. Nee… Daar hoef je niet naar terug te verlangen.’